Caravaggio

Biografie 1571 – 1610

Naar Rome

Michel Angelo Merisi da Caravaggio wordt in 1571 in Milaan geboren. Zijn vader is rentmeester en architect van Marchese Francesco I Sforza da Caravaggio. De Marchese is getrouwd met Costanza Colonna, een vrouw die haar leven lang de beschermvrouwe van Caravaggio zal blijven.

In 1576 verhuist de familie Merisi naar het dorpje Caravaggio, verdreven door de pest die in Milaan uitbreekt. Caravaggio is het geboortedorp van de familie Merisi.

In 1584 gaat Caravaggio terug naar Milaan om daar het schildersvak te leren van Simone Peterzano. In 1592 vertrekt hij naar Rome, waar hij tijdelijk in palazzo Colonna verblijft. Eerst gaat Caravaggio in de leer bij Giuseppe Cesari, maar al snel wordt hij ontdekt door kardinaal Del Monte.

Del Monte wordt de mecenas van Caravaggio die in zijn paleis, palazzo Madama, gaat wonen. Caravaggio krijgt dan, in 1600, zijn eerste grote opdracht. Hij schildert ‘De roeping van Mattheus’ en ‘Het martelaarschap van Mattheus’ voor de San Luigi dei Francesi. Men spreekt overal over deze schilderijen: het clair-obscur is ontdekt en de nieuwe realistische manier van schilderen trekt de aandacht.

De grote kerkelijke opdrachten die Caravaggio later krijgt, zijn geen succes omdat hij zo realistisch schildert. Zijn heiligen zijn volgens de norm van de tijd, geen echte heiligen meer, want ze lopen op blote voeten en hebben vuile nagels. Ook gebruikt hij prostituees als model. Soms hangen zijn schilderijen maar enkele dagen in de kerk (o.a. in de Sint Pieter) en worden snel weer van de muur gehaald.

Opvliegend karakter

Caravaggio heeft een opvliegend karakter. Wat men van hem weet komt uit politierapporten.

In 1606 doodt hij een man tijdens een partijtje tennis. Caravaggio vlucht via Napels naar Malta waar hij tot 1609 blijft. Hij wordt daar opgenomen in de orde van de Maltezer Ridders, maar raakt zijn titel even snel weer kwijt, waarschijnlijk weer door een ruzie. In Valletta maakte hij het prachtige schilderij: ‘De onthoofding van Johannes de Doper’.

Caravaggio vlucht uit de gevangenis van Malta en verdwijnt van het eiland.

Hij heeft nog steeds een doodstraf boven het hoofd hangen en blijft, in afwachting van gratie van de paus, in Napels bij Costanza Colonna.

Caravaggio laat de paus weten dat hij hem in ruil voor gratie drie schilderijen aanbiedt. Eén van deze schilderijen is het lugubere doek ‘David en Goliath’ waarop hij zijn eigen portet geschilderd heeft op het afgehakte hoofd van de reus.

Eindelijk, in 1610, wordt zijn straf hem kwijtgescholden. De boot waarop hij terug reist, samen met zijn omkoopsom: de drie schilderijen, legt korte tijd aan in Palo, een haventje bij Rome. Caravaggio gaat even van de boot en wordt per vergissing onmiddellijk in de gevangenis gegooid. Hij betaalt een enorme som geld en komt weer vrij. Als hij uit de gevangenis komt ziet hij de boot met zijn schilderijen wegvaren. De boot vaart door naar het Noorden.

In paniek loopt Caravaggio achter de boot met zijn schilderijen aan, over het strand. Vanaf die dag heeft niemand ooit nog iets van hem vernomen.

Om zijn laatste schilderijen breekt een hevige strijd uit. ‘David en Goliath’ gaat naar kardinaal Borghese, de neef van de paus en is nu nog te zien in villa Borghese.